Kamerbrief minister Dekker | Eerste ervaringen met de UAVG
doorMaurits & Hömann
•
04 apr, 2019
Minister Dekker informeert de Tweede Kamer over de eerste ervaringen met de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) in een brief aan de kamer op 1 april 2019.
Brief aan tweede kamer aangaande eerste ervaringen UAVG
Tijdens de behandeling van het voorstel voor de Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming (UAVG) heb ik uw Kamer toegezegd direct na
afronding van dit wetsvoorstel de mogelijkheden te verkennen voor verdere
modernisering en verbetering van het gegevensbeschermingsrecht.[1] In lijn met
deze toezegging heb ik toen ook de motie Koopmans c.s. overgenomen, waarin
de regering wordt verzocht de ervaringen met betrekking tot de UAVG te
inventariseren en in het licht daarvan zo nodig maatregelen te treffen.[2] In het
licht van deze toezegging en deze motie zijn in het afgelopen half jaar de eerste
ervaringen met de UAVG geïnventariseerd. In deze brief informeer ik u mede
namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het
resultaat van deze inventarisatie. Ik richt mij daarbij op de punten die in de
motie-Koopmans c.s. zijn genoemd.
De uitgevoerde inventarisatie[3] geeft op hoofdlijnen het volgende beeld:
Over de uitleg van de AVG en UAVG leven velerlei vragen. Er is en blijft
daarom behoefte aan goede voorlichting. Deze behoefte zien we vooral bij
kleinere maatschappelijke organisaties, zoals vrijwilligersverenigingen,
sportverenigingen en kerkgenootschappen. Uit de inventarisatie leid ik
evenwel ook af dat in deze behoefte over het algemeen al in voldoende mate
wordt voorzien door voorlichtingsactiviteiten van de Autoriteit
persoonsgegevens (AP), van koepelorganisaties of van een voorziening als de
AVG-helpdesk Zorg, Welzijn en Sport van het ministerie van VWS.[4]
Er zijn punten van zorg over de ruimte voor gegevensverwerking. Er is
evenwel vaak meer ruimte dan wordt aangenomen. Zo wordt soms
verondersteld dat het niet meer mogelijk is kerkdiensten via radio of televisie
uit te zenden, terwijl dat zeer wel mogelijk is en blijft, mits aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan en passende waarborgen zijn getroffen.[5] Hetzelfde geldt met betrekking tot het publiceren van foto’s op websites van
sportclubs. Een ander voorbeeld is dat, anders dan lijkt te worden
verondersteld, de AVG geen nieuwe beperkingen aan het gebruik van
persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden oplegt ten opzichte van wat
onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gold.
Er zijn klachten over de toename van de administratieve lasten. Zo wordt
gewezen op het vereiste dat een verleende toestemming om
persoonsgegevens te verwerken, moet worden vastgelegd. Dit vereiste is
eigenlijk niet echt nieuw: ook onder de Wbp moest men in beginsel al kunnen
aantonen dat men toestemming had verkregen om iemands
persoonsgegevens te verwerken. In zo’n geval lijkt er sprake van achterstallig
onderhoud, hetgeen de zorg over de administratieve lasten relativeert. Daar
komt bij dat in sommige gevallen toestemming ook periodiek, bijvoorbeeld
één keer per jaar kan worden gevraagd, zoals bij publicatie van foto’s door
sportclubs, of is publicatie op een afgeschermde website een oplossing. Wel
echt nieuw is de registerplicht, waarover ook zorgen zijn geuit. Gelet op de
signalen die het kabinet heeft ontvangen over de lasten van de registerplicht
die door kleine ondernemingen en kleine maatschappelijke organisaties in de
praktijk zijn ervaren, zal het kabinet in overleg met de betrokken
koepelorganisaties bezien wat deze signalen voor de evaluatie van de AVG
zullen kunnen betekenen. Deze evaluatie moet uiterlijk 25 mei 2020 zijn
afgerond.
Er is behoefte aan meer duidelijkheid of men in specifieke gevallen de (U)AVG
goed naleeft. Met het oog daarop kunnen organisaties binnen eenzelfde
branche of sector gezamenlijk een gedragscode opstellen en die laten
goedkeuren door de AP. De website van de AP bevat instructies over hoe zo’n
gedragscode moet worden opgesteld.[6] Daarnaast kan een AVG-certificaat
worden aangevraagd, zodra er een hiertoe door de Raad voor Accreditatie
geaccrediteerde certificatie-instelling is. Andere punten van zorg die men
eveneens op eigen initiatief kan wegnemen, betreffen bijvoorbeeld de
veiligheid van de opslag van persoonsgegevens (mogelijke oplossing: opslag
in een cloud) en de (on)mogelijkheden om cross-sectoraal strafrechtelijke
gegevens uit te wisselen ten behoeve van fraudebestrijding (mogelijke
oplossing: vergunningaanvraag bij de AP).
Tot slot is er een punt dat volgens sommigen lijkt te knellen, zonder wijziging
van de UAVG niet is op te lossen, maar eerst nog nadere studie vergt. Dit
betreft de leeftijdsgrens van 16 jaar voor kinderen om in een online-omgeving
rechtsgeldig toestemming te geven voor het gebruik van hun
persoonsgegevens. Bij de internetconsultatie van de UAVG en in de aanloop
naar de parlementaire behandeling van de UAVG was er discussie over devraag of deze leeftijdsgrens lager zou moeten zijn. Het gaat hier evenwel om
een breed maatschappelijk vraagstuk dat nog nadere studie vergt. De
Universiteit Leiden rondt medio 2019 een onderzoek af dat behulpzaam kan
zijn bij het beantwoorden van die vraag. Ook zal nog een aantal stakeholders
over deze vraag worden geconsulteerd. Een goed antwoord valt dan ook niet
eerder te geven dan rond het zomerreces.
Al met al komt uit de inventarisatie het beeld naar voren dat er sowieso een
sterke behoefte bestaat en voorlopig blijft bestaan aan voorlichting en uitleg.
Daarnaast blijkt dat sommige knelpunten ook door voorlichting zijn op te lossen,
bijvoorbeeld de gevallen waarin er meer ruimte is dan wordt verondersteld. Ook
zijn er knelpunten opgevoerd die betrekking hebben op sectorale wetgeving en
die niet gerelateerd zijn aan de invoering van de AVG en de UAVG als zodanig.
Voor deze knelpunten die al onder het regiem van de Wbp bestonden, wordt nu
opnieuw aandacht gevraagd. Dergelijke punten heb ik onder de aandacht
gebracht van de collega bewindspersoon die het aangaat. Weer andere punten
dienen te worden meegenomen met de evaluatie van de AVG zelf en daarnaast
zijn er ook punten waar eigen initiatief kan helpen. Tot slot is er een enkel punt
uit de motie dat nog nadere studie vergt.
Uit de inventarisatie blijkt ook dat de komst van de AVG en de UAVG tot veel
aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens heeft geleid. Ik juich dit
toe. Verder wijs ik er graag op dat het hier nieuwe wetgeving betreft waarvan de
invoering nu eenmaal tijd en energie kost en waaraan men nog verder moet
wennen. Tegelijkertijd besef ik dat de uitwerking van de AVG en de UAVG in de
verschillende sectoren van de samenleving de aandacht van het kabinet moet
blijven houden. Dit is ook relevant met het oog op de verplichte evaluatie van de
AVG en de UAVG, die uiterlijk 25 mei 2020, respectievelijk 25 mei 2021 moet zijn
afgerond. In dit licht is van belang dat deze eerste inventarisatie, zoals eerder
vermeld, uitsluitend de punten uit de motie Koopmans c.s. betreft. Ik blijf dan
ook in gesprek met alle partijen om te bezien of praktijkervaringen aanleiding
geven het gegevensbeschermingsrecht te verbeteren.
Rond de zomer zal ik u informeren over de punten die verder nog onder mijn
aandacht zijn gebracht.[7] Bij die gelegenheid zal ik u ook berichten op welke
punten een wijziging van de UAVG zal worden voorbereid. Ook zal daarbij
aandacht besteed worden aan de eventuele reacties op deze brief.
De Minister voor Rechtsbescherming, Sander Dekker
Bijlage bij brief “Eerste ervaringen met de UAVG”
In deze bijlage worden de ervaringen met de (U)AVG beschreven die zijn
opgedaan met de verschillende aspecten, zoals genoemd in de motie Koopmans
c.s. Aan het eind wordt ook ingegaan op de rol van het Hof van Justitie van de
Europese Unie en de toepasselijkheid van het Europese Handvest van de
grondrechten op die terreinen waarop de AVG van overeenkomstige toepassing
wordt verklaard in de UAVG.
1. De verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van
sportbeoefening, zoals van belang voor gehandicaptensport en (overige)
topsport en de verwerking van gegevens door kleinere organisaties als
vrijwilligersverenigingen, sportverenigingen, kerkgenootschappen en
andere;
Vrijwilligersverenigingen en sportverenigingen
Inleiding Over de ervaringen van kleine organisaties als vrijwilligersverenigingen is navraag
gedaan bij de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), de
belangenorganisatie binnen het vrijwilligerswerk in Nederland. Bij NOV zijn 370
(koepel)organisaties aangesloten. De NOV heeft in aanloop naar de
inwerkingtreding van de AVG een stappenplan voor de implementatie daarvan en
voorbeelden beschikbaar gesteld op haar webportaal. Op dat portaal kunnen ook
vragen worden gesteld. Daarnaast is er voorlichting gegeven en zijn er trainingen
geweest.
Voor de sportverenigingen is in oktober 2018 door NOC*NSF online een
vragenlijst uitgezet binnen het panel van de Sportaanbiedersmonitor. Daarnaast
is de vragenlijst verspreid via de sociale media van NOC*NSF, via een nieuwsbrief
en via verschillende bonden naar hun verenigingen. NOC*NSF en de daarbij
aangesloten sportbonden hebben in aanloop naar de inwerkingtreding van de AVG
de sportverenigingen geholpen door in samenwerking met de Stichting AVG[8] een
stappenplan AVG voor de sport te ontwikkelen. In het Stappenplan als ook via de
websites van diverse sportbonden en via www.sport.nl/voorclubs
zijn
verschillende voorbeelddocumenten te downloaden door verenigingen. Denk aan
een voorbeeld van een geheimhoudingsverklaring, privacy statement, etc.
Daarnaast is ook een Q&A-document te vinden waarin de belangrijkste vragen
zijn beantwoord. Voorts is via de websites van sportbonden en via www.sport.nl/voorclubs
in de vorm van diverse artikelen op meerdere momenten
de aandacht gevestigd op de invoering van de AVG en de impact daarvan op
sportverenigingen.[9] Daarnaast zijn overal in het land diverse themabijeenkomsten
over de AVG georganiseerd. Dit gebeurde veelal in opdracht van gemeenten.
Beeld NOV Het algemene beeld dat de NOV schetst is dat ook nu – een half jaar na
inwerkingtreding van de AVG – er behoefte blijft aan goede toegankelijke en
vooral praktische informatie over de AVG. Waar het verenigingen vaak wel lukt
om hun privacybeleid op poten te zetten, zitten de knelpunten meestal in de
praktische uitvoering daarvan. Het beeld is dat verenigingen het liefst eenstempel “goed gekeurd” op hun privacybeleid zouden krijgen. Een oplossing zou
kunnen zijn dat verenigingen met een min of meer vergelijkbare functie
gezamenlijk gedragscodes gaan opstellen en die laten goedkeuren door de AP.
Daarnaast kan een AVG-certificaat worden aangevraagd, zodra er een hiertoe
geaccrediteerde certificatie-instelling is. Hiermee kunnen verenigingen aantonen
volgens de regels van de AVG te werken.
Een knelpunt in de praktische uitvoering – met name bij kleinere organisaties – is
de fysieke opslag van persoonsgegevens. Vaak staan de bestanden bij
bestuursleden op eigen computers en vindt uitwisseling van bestanden plaats via
onbeveiligde e-mail. Dit is op te lossen door opslag van bestanden in een cloud.
Ook leven er verschillende vraagstukken rondom het bewaren van
persoonsgegevens. Dit speelt met name bij bijzondere persoonsgegevens en
gegevens van strafrechtelijke aard. Het liefst bewaren verenigingen gegevens
voor langere tijd, maar dat is vaak niet noodzakelijk en daarmee niet conform de
AVG. Daarnaast leidt het tot bestanden met verouderde gegevens. NOV raadt de
verenigingen aan om dit soort gegevens niet of slechts kort te bewaren voor de
tijd dat het nodig is (zoals medische gegevens bij een zomerkamp).
Met betrekking tot bewaartermijnen biedt de AVG geen nieuwe regeling ten
opzichte van het oude gegevensbeschermingsrecht. Dit geldt ook voor het vragen
van toestemming. Dit vereiste wordt nogal eens als belemmerend ervaren om
beeldmateriaal te publiceren. Het betreft onder meer het publiceren van foto’s
van evenementen en van een smoelenboek. Het lijkt erop dat de AVG hier vooral
heeft geleid tot bewustwording, met name voor de gevallen dat beeldmateriaal
wordt aangemerkt als bijzonder persoonsgegeven. Met goede voorlichting via de
‘AVG-Helpdesk voor Zorg, Welzijn en Sport’[10] en door de AP kan duidelijk worden
gemaakt hoe het best met het publiceren van beeldmateriaal kan worden
omgegaan.
Beeld NOC*NSF Het algemene beeld uit de monitor van NOC*NSF is dat het overgrote deel van de
verenigingen actief aan de slag is gegaan met de implementatie van de AVG en
hiervoor ook over voldoende informatie beschikt. Ruim 39% van de ondervraagde
verenigingen heeft bij de implementatie geen knelpunten ervaren. 61% van de
verengingen heeft wel knelpunten ervaren, waarbij 5% van de verenigingen
aangeeft hulp nodig te hebben. Kleine verenigingen (0-100 leden) ervaren het
minst knelpunten.
Ook bij sportverenigingen worden de administratieve lasten en het niet hebben
van voldoende informatie als grootste knelpunten ervaren. De meest genoemde
oplossingen zijn een centrale AVG-helpdesk (56%) en ondersteuning vanuit desportbond (46%). Andere genoemde oplossingen hebben grotendeels betrekking
op het aanpassen van de AVG zelf (29%), bijvoorbeeld met het maken van
uitzonderingen op de AVG voor sportorganisaties. Voor informatie kunnen
sportverenigingen terecht bij de AVG-helpdesk, maar voor de administratieve
verplichtingen (toestemmingenregistratie en register van verwerkingen) die
voortvloeien uit de AVG hebben verenigingen een eigen verantwoordelijkheid.
Gezondheidsgegevens (14%) en gegevens gerelateerd aan topsport (11%)
worden door een minderheid van de ondervraagde verenigingen geregistreerd. Bij
leden met een beperking worden gezondheidsgegevens vaker geregistreerd
(13,6%) dan bij de overige leden (7,0%). Minder dan 3% van de ondervraagden
ervaart het verwerken van gezondheidsgegevens als een knelpunt. Deze
ondervraagden zien ook hier de bijkomende administratie als grootste knelpunt.
Ook geven verenigingen hier aan dat ze nog niet precies weten wat ze moeten
doen.
Met betrekking tot de informatievoorziening wordt door de ondervraagde
verenigingen de sportbond het vaakst genoemd als informatieverschaffer rondom
de AVG (69%). De informatievoorziening door de AP wordt door 46% van de
respondenten als goed ervaren en door 3% als zeer goed. Een kleine 40% is
daarover neutraal. De hulp van de AVG-helpdesk en de sportbonden wordt
gewaardeerd, maar verenigingen blijven twijfelen in hoeverre zij nu werkelijk
duurzaam AVG-proof zijn. Een meerderheid van de sportverenigingen (58%) is
bekend met, en heeft gewerkt met het Stappenplan AVG voor sportverenigingen.
Grote verenigingen zijn vaker bekend met het stappenplan en hebben er ook
vaker mee gewerkt dan kleine.
Conclusie Het algemene beeld dat NOV geeft en dat ook uit de monitor van NOC*NSF blijkt,
is dat ook nu – een half jaar na inwerkingtreding van de AVG – er vooral behoefte
blijft aan goede, praktische informatie over de AVG. De AVG-Helpdesk voor Zorg,
Welzijn en Sport voorziet hierin. De AVG-Helpdesk is bedoeld voor
koepelorganisaties. Verenigingen kunnen met vragen over de AVG bij hen terecht.
Naast de informatievoorziening via de AVG-Helpdesk en de koepelorganisaties
voorziet natuurlijk ook de AP in informatie over de AVG.
Kerkgenootschappen
Uit een inventarisatie door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO)
blijkt dat alle kerken die lid zijn, de implementatie van de AVG serieus hebben
opgepakt. Men heeft gesprekken georganiseerd op lokaal niveau en
werkprocessen aangepast. De ervaringen lopen uiteen: enerzijds ervaart men een
beperking van het “kerk-zijn” doordat de AVG beperkend werkt in de mate van
“out-reachend” zijn naar de samenleving. Ook ervaart men een algemene
toename van de regel- en administratiedruk. Kerken zijn in die zin vergelijkbaar
met vrijwilligersorganisaties: welwillende mensen die het “er allemaal even bij
doen”, verantwoordelijkheid voelen en belasting ervaren.
De mate van sturing door kerkgenootschappen op landelijk niveau varieert sterk
per kerk. Dat maakt dat de interpretatie van bepaalde begrippen soms op
landelijk niveau, soms op lokaal niveau wordt besproken. De interpretatie en
uitleg van de AVG is in de kerkelijke wereld een aandachtspunt waar de
Expertgroep-AVG van het CIO zelf ook op stuurt. In gesprekken probeert het CIO
te komen tot een meer eenduidige interpretatie en uitvoering van de normen.
Het zoekt hierin, indien nodig, ook afstemming met de AP en met het ministerievan Justitie en Veiligheid. Zo is er overleg met het CIO over het online uitzenden
en streamen van kerkdiensten, waarbij ook recht wordt gedaan aan het openbare
karakter van de erediensten. Tijdens dit overleg is bevestigd dat het zeer wel
mogelijk is en blijft kerkdiensten via radio of televisie uit te zenden, mits aan
bepaalde voorwaarden wordt voldaan en passende waarborgen worden getroffen.
Zo kan men denken aan het vragen van toestemming van iemand die in een
gebed wordt genoemd of de inrichting van een vak in de kerk voor mensen die
niet in beeld willen komen.
Vanuit de kerkelijke wereld wordt de inwerkingtreding van de AVG gezien als een
blijvende aanpassing in de verwerking en omgang met persoonsgegevens en
persoonlijke informatie in het algemeen. Hoe zich dat verhoudt tot de eigenheid
van kerk-zijn en het dienstbaar kunnen en mogen zijn aan de samenleving, is
hierbij een dilemma dat overal onderwerp van gesprek is.
2. De verwerking van gezondheidsgegevens van werknemers in geval van
ziekte
Door werkgevers is in het kader van de inwerkingtreding van de AVG aandacht
gevraagd voor de ervaren knelpunten met betrekking tot de verwerking van
gezondheidsgegevens in geval van ziekte. Het gaat daarbij met name over de reintegratie van zieke werknemers tot zes weken vanaf het moment van
ziekmelding en het bijhouden van lichamelijke beperkingen van werknemers door
werkgevers zonder tussenkomst van de bedrijfsarts. Bij de behandeling van de
UAVG in de Tweede Kamer is hier ook aandacht voor gevraagd. Ik heb toen
gewezen op het uitgangspunt in de Nederlandse wetgeving dat de werknemer de
gezondheidsgegevens niet deelt met de werkgever, maar alleen met de
bedrijfsarts. Het is immers niet de taak van de werkgever (en evenmin van de
zieke werknemer) om een oordeel te vellen over de arbeids(on)geschiktheid van
de zieke werknemer en hij is ook niet deskundig op dat terrein. Wel moet de
werkgever samen met zijn zieke werknemer de re-integratie en terugkeer naar
werk gestalte geven. Bovendien speelt in de arbeidsverhouding mee dat de
werknemer zich in een ongelijke positie bevindt ten opzichte van de werkgever.
Dit staat er echter niet aan in de weg dat werkgever en werknemer samen het
gesprek aangaan over de invulling van de terugkeer naar werk, waarbij de
werknemer zelf kan aangeven welke taken, functies of werkzaamheden hij weer
denkt te kunnen verrichten. Een bedrijfsarts kan de werknemer en werkgever
hierbij adviseren. De werknemer is zelf mede verantwoordelijk voor zijn herstel
en de terugkeer naar werk, dat brengt het beginsel van ‘goed werknemerschap’
(artikel 611 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) ook mee. Gelet op deze
overwegingen is het treffen van aanvullende wetgeving voorshands niet
opportuun. Wel is het ministerie van SZW met betrekking tot dit onderwerp in
gesprek gegaan met diverse stakeholders om te komen tot een praktische uitleg
van de Beleidsregels ‘De zieke werknemer’ van de AP (publicatiedatum 21 april
2016) waar het gaat om het vragen naar en het verwerken van gegevens door de
werkgever bij een ziekmelding. De uitkomst van dit traject heeft geresulteerd in
een uitleg die SZW op 27 juli 2018 heeft gepubliceerd op het Arboportaal en die
onder de aandacht is gebracht van de AP [11], waarin volgens de ook hier geschetste
lijnen een nadere uitleg is gegeven aan de beleidsregels van de AP. De bedoeling
van de tekst is vooral dat werkgever en werknemer hiermee handvatten worden
gegeven voor in de praktijk.
Het vervolg van dit traject is een uitvraag onder de diverse stakeholders. Die
kunnen zo hun ervaringen delen met de nieuwe regelgeving mede in het licht van
de door SZW op 27 juli 2018 gepubliceerde praktische uitleg, waarin gewezen
wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer en goed
werknemerschap. De uitkomsten hiervan zullen met de stakeholders en de AP
worden besproken.
Naar aanleiding van een voorstel van VNO-NCW en MKB Nederland om een
wettelijke grondslag te creëren voor het afnemen van alcohol- en drugstesten
door werkgevers met het oog op de veiligheid van medewerkers en omwonenden
of de continuïteit van vitale infrastructuren, zal de staatssecretaris van SZW met
de sociale partners bespreken in welke specifieke gevallen de behoefte daaraan
precies bestaat. Hierbij dient rekening gehouden te worden met weging van
eerdergenoemde belangen evenals met het belang van werknemers bij
bescherming van hun privacy. Over de uitkomst van deze bespreking zult u
worden geïnformeerd in de hiervóór al aangekondigde brief waarmee ik u zal
berichten welke conclusies worden verbonden aan de punten die buiten de motie
Koopmans onder mijn aandacht zijn gebracht.
3. Privacyaspecten rond het branchebreed aanleggen van zwarte lijsten
van fraudeurs
In hun brief van 19 september 2018 stellen VNO-NCW en MKB Nederland dat de
schade voor het bedrijfsleven door fraude jaarlijks in de miljarden euro’s loopt. Zij
noemen in dat verband het sjoemelen met creditcards, verzekeringen en
spooknota’s. In navolging van de succesvolle aanpak in Engeland willen volgens
deze organisaties ook bedrijven in Nederland informatie over wangedrag en
fraudeurs onderling kunnen uitwisselen. Op dit moment zou dat echter niet
mogelijk zijn tussen bedrijven uit verschillende sectoren. Hoewel ‘zwarte lijsten’
binnen bepaalde sectoren wel zijn toegestaan, zou de AP geen fiat geven voor het
cross-sectoraal delen van informatie. Volgens VNO-NCW en MKB Nederland zou
een mogelijke oplossing zijn gelegen in het treffen van een expliciete wettelijke
grondslag voor cross-sectoraal uitwisselen van kennis over deze fraudeurs.
In reactie op dit voorstel wijs ik erop dat het aanleggen van zwarte lijsten naar
zijn aard vaak gepaard gaat met het verwerken van persoonsgegevens van
strafrechtelijke aard. Het verwerken daarvan is op grond van artikel 10 van de
AVG alleen toegestaan indien dit geschiedt onder toezicht van de overheid of
indien de verwerking is toegestaan bij Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke
bepalingen die passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de
betrokkene bevatten. De UAVG maak het op die grond mogelijk om
persoonsgegevens van strafrechtelijke aard ten behoeve van derden te
verwerken, onder meer indien de AP hiervoor een vergunning heeft verleend
(artikel 33, vierde lid, aanhef en onderdeel c). De AP kan een dergelijke
vergunning verlenen, indien de verwerking noodzakelijk is met het oog op een
zwaarwegend belang van derden en bij de uitvoering is voorzien in zodanige
waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig
wordt geschaad (artikel 33, vijfde lid).
Het tegengaan van fraude kan als een zwaarwegend belang voor een bedrijf of
onderneming worden aangemerkt. Het is dus op grond van deze bepaling
mogelijk om zwarte lijsten te delen. De AP zal dan wel vooraf, in het kader van de
vergunningaanvraag, noodzaak en evenredigheid toetsen. Hierbij laat zij onder
meer de volgende omstandigheden een rol spelen:
de mate waarin opname van een individu in het systeem waarop de
gegevensuitwisseling betrekking heeft, kan betekenen dat betrokkene wordt uitgesloten van bijvoorbeeld eerste levensbehoeften of van goederen of
diensten die betrekking hebben op een (klassiek of sociaal) grondrecht;
de kwetsbaarheid van bepaalde groepen betrokkenen, zoals klanten en
werknemers die minderjarig zijn of oudere werknemers;
de reikwijdte van het systeem, in termen van zowel degenen die het systeem
kunnen vullen, degenen die gegevens in het systeem kunnen raadplegen en
degenen van wie persoonsgegevens in het systeem worden verwerkt. Hoe
groter de reikwijdte, hoe ingrijpender de gevolgen voor opname van de
betrokkene in het systeem kunnen zijn. Naarmate de reikwijdte van een
systeem groter is, zullen derhalve de waarborgen voor betrokkenen zwaarder
moeten wegen of zal het systeem in het geheel niet door de toetsing komen.
Het beperken van de reikwijdte van het systeem (geografisch, sectoraal of
anderszins) kan bijdragen aan een positieve uitkomst van de
proportionaliteitsafweging.[12]
Wil er aanleiding zijn te overwegen de UAVG te wijzigen overeenkomstig het
voorstel van VNO/NCW en MKB Nederland, dan zullen eerst ervaringen moeten
zijn opgedaan met het indienen van een aanvraag tot een vergunning als bedoeld
in artikel 33, vijfde lid, UAVG en de reactie daarop van de AP. Met het oog hierop
en gelet op de nieuwe toepasselijke aanvraagprocedure zal ik, samen met
VNO/NCW en MKB Nederland, in gesprek gaan met de AP over de betekenis
hiervan voor nieuwe aanvragen voor cross-sectorale uitwisseling van gegevens
over fraudeurs. De ervaringen die door bedrijven met deze procedure zijn
opgedaan kunnen worden betrokken in het door mijn ambtgenoot van Justitie en
Veiligheid toegezegde vergelijkende onderzoek naar cross-sectorale
gegevensuitwisseling tussen private partijen in Nederland en in het Verenigd
Koninkrijk. Daarbij zal in het bijzonder worden gekeken naar de eventuele
meerwaarde van het systeem Cifas, dat in het Verenigd Koninkrijk bestaat, en
hoe dit eventueel toepasbaar is in het Nederlandse rechtssysteem.[13]
4. Het toepassingsgebied van de verordening, met name gezien de
uitzondering voor zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteiten
Artikel 2, tweede lid, onderdeel c, AVG bepaalt dat de AVG niet van toepassing is
op een verwerking van persoonsgegevens “door een natuurlijke persoon bij de
uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit”. Overweging
18 voegt daaraan toe dat dit “een louter persoonlijke of huishoudelijke activiteit
die als zodanig geen enkel verband houdt met een beroeps- of handelsactiviteit”
moet betreffen.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de UAVG, alsmede bij de
Aanpassingswet AVG, heeft de regering aandacht besteed aan de reikwijdte van
deze bepaling, naar aanleiding van vragen van uw Kamer. Daarbij is ingegaan op
de jurisprudentie onder richtlijn 95/46/EG en de standpunten van de AP in
dezen.[14] Van belang in dit verband is dat het gaat om begrippen uit de AVG, die
nationale wetgevers niet zelf nader kunnen invullen. De uitleg van deze begrippen
is aan de toezichthoudende autoriteiten en uiteindelijk aan de rechter.
De AP wijst erop dat bij de uitzondering voor persoonlijke of huishoudelijke
activiteit op de toepasselijkheid van de AVG van belang is het onderscheid tussen
de situatie waarin de gegevens toegankelijk zijn voor iedereen, dan wel slechts
voor een beperkte kring. Op haar site staat dat de uitzondering voor persoonlijkof huishoudelijk gebruik bij het publiceren van persoonsgegevens van andere
mensen op internet alleen geldt “als u privé publiceert, dus niet namens een
bedrijf. En als u uitsluitend publiceert voor uw eigen persoonlijke of huishoudelijke
doeleinden. Dus niet (ook) voor professionele of commerciële doeleinden. U moet
er daarbij voor zorgen dat de informatie alleen zichtbaar is voor een beperkte
kring mensen, zoals uw familieleden of vrienden. De gegevens mogen dus niet
openbaar zijn voor iedereen (ook niet voor ‘vrienden van vrienden’ op Facebook).
Via zoekmachines mogen de gegevens ook niet te vinden zijn.”[15] Hiermee geeft
de AP enkele handvaten voor de toepassing van deze bepaling uit de AVG.
Verder heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in juli 2018 een uitspraak
gedaan ten aanzien van de uitzondering voor persoonlijke of huishoudelijk
activiteit.[16] In deze uitspraak ging het om leden van een geloofsgemeenschap die
tijdens hun van-huis-tot-huisverkondiging aantekeningen maakten over de
bezoeken die zij hebben gebracht aan voor hen onbekende personen.[17] Het Hof
verwijst naar zijn eerdere jurisprudentie, waaruit blijkt dat de uitzondering
uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten die tot het privéleven of het
gezinsleven van particulieren behoren.[18] In het voorliggende geval stelt het Hof
vast dat de activiteit zich richtte op de sfeer buiten de privésfeer van de ledenverkondigers. Hoewel artikel 10, lid 1, van het Handvest van de Grondrechten van
de EU de van-huis-tot-huisverkondiging door de leden van een
geloofsgemeenschap beschermt als belijdenis van het geloof van de verkondiger
of de verkondigers, wordt die verkondiging daardoor nog geen met uitsluitend
persoonlijke of huishoudelijke doeleinden verrichte activiteit, aldus het Hof. Het
Hof concludeert dat hier geen sprake is van een activiteit die uitsluitend voor
persoonlijke of huishoudelijk doeleinden wordt verricht.
Met deze uitspraak geeft het Hof een beperkte uitleg aan de uitzonderingen op
het toepassingsbereik van het Europeesrechtelijke gegevensbeschermingsrecht..
Dat is in lijn met eerdere jurisprudentie van het Hof. Hoewel deze jurisprudentie
ziet op de toepasselijkheid van Richtlijn 95/46/EG, kan worden aangenomen dat
deze uitleg ook voor het toepassingsbereik van de AVG geldt, nu daarin
vergelijkbare begrippen zijn opgenomen.
5. De eerste ervaringen met de behandeling door de Autoriteit
Persoonsgegevens van individuele verzoeken en klachten
Dit voorjaar zal de Kamer een reactie worden toegezonden op de motie van
de leden Verhoeven en Van Nispen waarin de Kamer zal worden
geïnformeerd over de capaciteit en middelen van de AP in relatie tot haar
taken. Daarin zal tevens worden ingegaan op de eerste ervaringen van de
AP met individuele verzoeken en klachten onder de AVG.
6. De leeftijdsgrens voor kinderen om in een online-omgeving
rechtsgeldig toestemming te geven voor het gebruik van zijn/haar
persoonsgegevens
Het eerste lid van artikel 8 van de AVG bepaalt dat een persoon met ouderlijke
verantwoordelijkheid toestemming moet geven als er sprake is van een
rechtstreeks aanbod van een ‘dienst van de informatiemaatschappij’[19] aan een
kind dat jonger is dan 16 jaar, waarbij dan tevens toestemming de grondslag voor
die gegevensverwerking vormt. Bij ‘diensten van de informatiemaatschappij’ moet
met name worden gedacht aan betaalde internetdiensten en mobiele
telefoniediensten. Verder staat in overweging 38 van de AVG dat “in de context
van preventieve of adviesdiensten die rechtstreeks aan een kind worden
aangeboden” de toestemming van de persoon die de ouderlijke
verantwoordelijkheid draagt, niet vereist is.[20]
Op grond van artikel 8 van de AVG kunnen lidstaten er ook voor kiezen om een
lagere leeftijdsgrens van 13, 14 of 15 jaar vast te stellen voor het zelfstandig
toestemming kunnen geven voor het verwerken van de eigen persoonsgegevens
in het kader van dergelijke diensten. [21]
In de UAVG is uitdrukkelijk gekozen voor een zogenaamde ‘beleidsneutrale
implementatie’. Dat betekent dat, voor zover mogelijk, het bestaande nationale
recht en de bestaande nationale beleidskeuzes die al golden onder de Wet
bescherming persoonsgegevens gehandhaafd zijn onder het nieuwe regime. In de
UAVG is dan ook vooralsnog geen gebruik gemaakt van de ruimte die de AVG
biedt om een andere leeftijdsgrens te kiezen en is de leeftijdsgrens van 16 jaar
uit de Wbp gehandhaafd.
In de motie-Koopmans c.s. wordt de regering verzocht uw Kamer nader te
berichten over ervaringen met en voornemens inzake de huidige “leeftijdsgrens
voor kinderen om in een online-omgeving rechtsgeldig toestemming te geven
voor het gebruik van zijn/haar persoonsgegevens”. [22] Vervolgens wordt de
regering in de motie-Verhoeven/Van Toorenburg[23] verzocht bij deze
heroverweging van de leeftijdsgrens tevens de uitkomsten mee te nemen van het
onderzoek, dat inmiddels door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving
(RVS) is uitgevoerd, naar de willekeurigheid van leeftijdsgrenzen in het recht,
aangezien dat onderzoek wellicht ook relevante inzichten zou kunnen opleveren
voor de keuze van een leeftijdsgrens in de UAVG.
De RVS bepleit in zijn advies ‘Leeftijdsgrenzen. Betere kansen voor kwetsbare
jongeren’ van juni 2018 dat de aangeboden zorg en ondersteuning flexibel
moeten aansluiten bij de levensdoelen, ontwikkeling en behoeften van jongeren,
ongeacht hun leeftijd. De RVS adviseert een verhoging van de huidige
leeftijdsgrens in de Jeugdwet van 18 jaar, waarbij juridisch mogelijk gemaakt zou
moeten worden dat flexibel hulp aangeboden en vergoed kan worden vanuit
verschillende wettelijke kaders. Inmiddels hebben de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming, bij
brief van 5 november 2018[24], aan uw Kamer op dit specifieke advies van de RVS
over de Jeugdzorg gemeld dat er niet is besloten tot een algehele verhoging van
de leeftijdsgrens in de Jeugdwet.
Daarnaast geeft de RVS in zijn advies ook een overzicht van de verschillende
leeftijdsgrenzen in het Nederlandse recht en een afwegingskader dat nuttig en
bruikbaar kan zijn bij de uiteindelijke besluitvorming over de leeftijdsgrens voor
zelfstandig toestemming in de digitale wereld voor het verwerken van de eigen
persoonsgegevens.
Op dit moment is er tevens een onderzoek gaande dat, in opdracht van het
WODC, wordt uitgevoerd door de Universiteit Leiden over de positie van de
minderjarige in het Nederlandse civiele procesrecht. De Staatscommissie Herijking
Ouderschap heeft in haar rapport ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’ aanbevolen
om de positie van minderjarigen te (her)bezien en geadviseerd om het hoorrecht
van kinderen te betrekken in deze bezinning. Ondanks het feit dat onderzoek
plaatsvindt in een andere context is het wat het kabinet betreft toch raadzaam
om dit onderzoek in ieder geval af te wachten voordat er in de onderhavige
discussie een standpunt wordt ingenomen. Het onderzoek is namelijk breed van
opzet. Zo wordt er onder andere gekeken naar pedagogische en
ontwikkelingspsychologische aspecten[25] waardoor de uitkomsten van dit
onderzoek mogelijk ook van belang zou kunnen zijn voor de nu voorliggende
vragen rond het beoordelingsvermogen van kinderen in de digitale wereld.
Dat is namelijk een complex vraagstuk waarbij inhoudelijk tegengestelde
belangen spelen. Enerzijds geldt het recht op privacy immers ook voor kinderen[26] - tot op zekere hoogte -, en anderzijds hebben ouders de plicht hun kinderen te
beschermen.
Dat jongeren gebruik moeten kunnen maken van diverse online diensten is
evident. Zij kunnen op deze manier toegang krijgen tot informatie en geven zo
ook hun persoonlijke en sociale leven vorm. Dat het ongestoord en ongezien
experimenteren (en daarbij ook fouten mogen maken) een belangrijk onderdeel
uitmaakt van de zoektocht naar de eigen identiteit en daarmee hoort bij hun
levensfase, staat ook niet ter discussie. Wel is de vraag vanaf welke leeftijd
kinderen, gemiddeld genomen, in staat moeten kunnen worden geacht om de
reikwijdte te overzien van de digitale keuzes die zij maken. Relevante factor is
hierbij de relatieve kwetsbaarheid van kinderen ten opzichte van veelal
commerciële wederpartijen met soms grote financiële belangen. Kinderen worden
dan ook specifiek in de AVG genoemd als te beschermen groep juist vanwege de
ongelijkwaardige uitgangspositie ten opzichte van dergelijke partijen die hun
persoonsgegevens gebruiken voor commerciële en marketing doeleinden.[27]
Ouders moeten echter aan de andere kant soms zo snel mogelijk kunnen
ingrijpen als er zaken echt dreigen mis te lopen of al uit de hand zijn gelopen. Het
gaat dan bijvoorbeeld om fenomenen als cyberpesten, ‘sexting’ of ongewenst
pornografisch materiaal. Ook wanneer kinderen zich bijvoorbeeld begeven op
dating sites of bepaalde platforms kan het noodzakelijk zijn dat ouders op een
relatief eenvoudige wijze kunnen ingrijpen. Het intrekken van de toestemming
kan dan in sommige gevallen een zekere ‘noodremfunctie’ vervullen. Ook hier is
weer de kernvraag tot welke leeftijd een dergelijke noodrem voor ouders nog
noodzakelijk, wenselijk en opportuun is.
Kortom, de vraag naar mogelijke aanpassing van de leeftijdsgrens voor het
zelfstandig kunnen beslissen over het geven van toestemming voor de verwerking
van de eigen persoonsgegevens heeft vele kanten. Naast meer wetssystematische
aspecten rond de inpasbaarheid in het Nederlandse recht en de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid, moeten principiële vragen worden beantwoord over de
belangenafweging tussen de emancipatie en de privacy van het kind[28] en de
ouderlijke plicht tot het beschermen van het kind. Dat is een breed
maatschappelijk vraagstuk waarbij het kabinet een zorgvuldige afweging wil
maken. Daarbij vindt het kabinet het van groot belang om de relevante
stakeholders te betrekken bij de oordeelvorming. Zoals gezegd, wil het kabinet
tot slot ook voornoemd onderzoek van de Universiteit Leiden afwachten. Dat
onderzoek zal naar verwachting medio 2019 gereed zijn.
7. De ruimte voor het gebruik van persoonsgegevens voor journalistieke
doeleinden
De journalistieke exceptie
Op grond van artikel 85 van de AVG zijn lidstaten verplicht om “het recht op
bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig deze verordening wettelijk in
overeenstemming (te brengen) met het recht op vrijheid van meningsuiting en
van informatie, daaronder begrepen de verwerking voor journalistieke doeleinden
en ten behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen”. Het
gaat hierbij om het vinden van een goed evenwicht tussen twee gelijkwaardige
grondrechten[29]: enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie
zoals vastgelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 11 van het
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en anderzijds
het recht op privacy zoals vastgelegd in onder meer artikel 8 EVRM en artikel 7
van het Handvest. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (EHRM) volgt dat de wetgever buitengewoon terughoudend moet zijn
met het stellen van beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting, nu dit recht
van wezenlijk belang is met het oog op het functioneren van een democratische
samenleving. In dat kader moet het begrip journalistiek ook ruim worden
geïnterpreteerd.[30] Artikel 85 van de AVG laat dan ook expliciet ruimte aan de
lidstaten om aanzienlijke onderdelen van de AVG uit te zonderen voor
journalistieke doeleinden en academische, artistieke of literaire
uitdrukkingsvormen. De Nederlandse wetgever heeft van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt in artikel 43 van de UAVG.
Ook de UAVG zelf is, met uitzondering van de definitiebepalingen en de
bepalingen over de territoriale en materiële reikwijdte (artikelen 1 t/m 4) niet van
toepassing op het verwerken van persoonsgegevens “voor uitsluitend
journalistieke doeleinden en ten behoeve van uitsluitend academische, artistieke
of literaire uitdrukkingsvormen”
Hierdoor geldt in Nederland een regime waarin in deze gevallen
persoonsgegevens kunnen worden verwerkt zonder dat de betrokkenen van wie
de persoonsgegevens worden verwerkt hiervan (te allen tijde) op de hoogte
hoeven te worden gesteld, inzage kunnen vorderen of hun toestemming voor
verwerking in kunnen trekken. Daarnaast geldt dat organisaties die
persoonsgegevens uitsluitend voor voornoemde doelen of uitdrukkingsvormen
verwerken niet hoeven mee te werken aan toezichthoudende activiteiten van de
AP, geen register van verwerkingsactiviteiten bij hoeven te houden, noch een
functionaris voor gegevensbescherming hoeven aan te stellen of een ‘data
protection impact assessment’ hoeven op te stellen. Verder geldt dat de AP geen
toezichthoudende bevoegdheden heeft in het geval dat persoonsgegevens
uitsluitend worden verwerkt voor journalistieke doeleinden of ten behoeve van
uitsluitend educatieve, literaire of artistieke uitdrukkingsvormen. Ook de regels
omtrent gedragscodes en certificering zijn niet van toepassing in een uitsluitend
journalistieke context. De enige materiële norm van de UAVG die wel van toepassing is op dergelijke
verwerkingen zijn de bepalingen over de vervangende toestemming door de
wettelijke vertegenwoordiger als er sprake is van het verwerken van
persoonsgegevens van kinderen onder de 16 of van bijvoorbeeld mensen die
onder curatele staan (artikel 5, eerste en tweede lid, van de UAVG). Daarnaast
zijn ook de algemene definities en beginselen uit de AVG wel van toepassing.
Belangrijk is dat daardoor de verwerking van persoonsgegevens, óók voor
journalistieke doeleinden en academische, artistieke of literaireuitdrukkingsvormen, wel altijd moet geschieden ten behoeve van een duidelijk
omschreven doel, dat er een rechtmatige grondslag moet zijn voor de verwerking,
dat gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is voor het doel, en dat de
verwerkingsverantwoordelijke passende beveiligingsmaatregelen neemt.
Daarnaast moet voldaan worden aan de vereisten van noodzakelijkheid,
proportionaliteit, subsidiariteit en dataminimalisatie. Het kabinet is van oordeel
dat door deze basisbeginselen wel van toepassing te verklaren - net zoals
overigens voorheen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) het
geval was - er een goede balans ontstaat tussen de plicht om zorgvuldig om te
gaan met iemands persoonsgegevens, ook in journalistieke context, zonder dat
daarmee de vrijheid van nieuwsgaring en informatieverstrekking wordt
belemmerd. Daarnaast betekenen de uitzonderingen voor, kort gezegd, journalistieke
doeleinden op de rechten van betrokkenen in de AVG, niet dat betrokkene geen
recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer in de journalistieke
context heeft. Als een persoon van oordeel is dat zijn privacy geschonden is,
maar er tevens sprake is van de journalistieke exceptie (en er dus mogelijk
sprake is van botsende grondrechten), dan zal weliswaar de AP zich onbevoegd
verklaren, maar staat voor de betrokkene uiteraard altijd wel de route naar de
civiele rechter open. De rechter zal dan naast voornoemde van toepassing zijnde
normen uit de AVG ook op individueel niveau het belang van bescherming van de
persoonlijke levenssfeer afwegen tegen het belang van de specifieke publicatie en
het algemene belang van de vrijheid van nieuwsgaring en meningsuiting. Uitvoering motie Koopmans
Ten behoeve van de uitvoering van de motie Koopmans c.s. heeft het kabinet
nogmaals zorgvuldig gekeken naar de ruimte voor het gebruik van
persoonsgegevens voor - zoals specifiek verzocht - journalistieke doeleinden, en
in het verlengde daarvan de ervaringen op dit vlak met de AVG en UAVG. Op 29
augustus jl. heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in dit kader
de stakeholders gevraagd naar hun ervaringen. Op het verzoek heeft NDP nieuwsmedia (hierna: NDP) bij brief van 12 september
2018 gereageerd. NDP geeft aan een rondgang te hebben gemaakt langs de bij
haar aangesloten nieuwsbedrijven, en verwijst naar een memorandum dat tijdens
de internetconsultatie van het wetsvoorstel UAVG was ingestuurd. NDP vraagt in
haar brief om een verdere verruiming van de journalistieke exceptie voor de
verwerking van persoonsgegevens conform het amendement Buitenweg.[31] Concreet betekent dit dat de hoofdstukken II (algemene beginselen), alle
artikelen van hoofdstuk IV (ook de bepalingen over verwerkingsverantwoordelijke
en verwerker) en hoofdstuk IX (bepalingen die niet zien op journalistieke
doeleinden) van de AVG wat de NDP betreft in zijn geheel niet van toepassing
zouden moeten zijn bij verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke
doeleinden. Ter algemene onderbouwing van het verzoek stelt NDP dat de gekozen
beleidsneutrale implementatie van de AVG een zwakkere bescherming voor de
journalistiek betekent ten opzichte van de Wbp en dat dat het risico met zich
meebrengt dat de media zich terughoudender gaan opstellen wegens angst voor
claims (zgn. “chilling effect”). Dit alles versterkt door een toegenomen privacy
bewustzijn, meer rechten voor betrokkenen en de toegenomen bevoegdheden
van de AP. De NDP noemt daarbij praktijkvoorbeelden waarin fotojournalistenagressief zijn bejegend om foto’s te verwijderen en wijst op een toename van
verzoeken om hen te bewegen berichten uit onlinearchieven te verwijderen. Het kabinet hecht eraan allereerst te benadrukken dat, hoewel met de komst van
de AVG de rechten van betrokkenen inderdaad zijn versterkt en de AP over meer
bevoegdheden beschikt, dit geen belemmering met zich brengt voor verwerkingen
voor journalistieke doeleinden. Immers, juist deze zaken (de rechten van
betrokkene en het toezicht van de AP) zijn met de UAVG integraal uitgezonderd
voor het verwerken van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden en ten
behoeve van academische, artistieke of literaire uitdrukkingsvormen en zijn dus
niet van toepassing. Dat door de AVG het privacy bewustzijn is vergroot, is wat
het kabinet betreft op zichzelf positief. Dat dit niet dient te ontaarden in agressief
gedrag – zoals door de NDP gesteld - jegens wie dan ook is evident. Hieronder wordt specifiek ingegaan op het verzoek van NDP tot verruiming van de
uitzonderingen op drie punten. Uitzonderen van de algemene beginselen (hoofdstuk II)
NDP verzoekt om de toepasselijkheid van de algemene bepalingen, reikwijdte en
definities, alsook de beginselen en de rechtsgrondslagen voor een rechtmatige
gegevensverwerking uit te zonderen voor verwerkingen met journalistieke
doeleinden. Naar het oordeel van het kabinet is het echter niet wenselijk om de journalistieke
exceptie verder te verruimen door hoofdstuk II in zijn geheel uit te zonderen voor
de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. Het gaat
hier om de toepasselijkheid van basale zorgvuldigheidseisen die ook een journalist
bij het verwerken van persoonsgegevens van een ander bij zijn werk in acht
behoort te nemen en om de bescherming van persoonsgegevens afdoende te
kunnen waarborgen. Dat betekent dat een inbreuk op het recht op bescherming
van persoonsgegevens altijd in een redelijke verhouding moet staan tot het
maatschappelijke belang, bijvoorbeeld van een journalistieke publicatie. Een
civiele rechter zal daar ook naar kijken als hem een oordeel wordt gevraagd over
botsende grondrechten in een concrete casus. Zoals eerder uiteengezet vereist
artikel 85 van de AVG daarnaast dat het recht op bescherming van
persoonsgegevens door de lidstaten in overeenstemming wordt gebracht met de
vrijheid van meningsuiting en informatie, niet dat het ene grondrecht bij voorbaat
moet prevaleren boven het andere. Een verdere uitbreiding van de journalistieke
exceptie, waarbij ook algemene beginselen van de AVG geheel zouden worden
uitgesloten, zorgt wat het kabinet betreft voor een onwenselijke disbalans tussen
de beide grondrechten. Verder heeft de NDP bezwaren tegen het feit dat het transparantievereiste
(verwerkt in de algemene beginselen van artikel 5 van de AVG) van toepassing is.
Hierover merkt het kabinet het volgende op. NDP vreest dat de rechten van
betrokkene of verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke, die voor
genoemde groepen niet van toepassing zijn (zoals het recht op inzage en het
recht op verwijdering, de plicht om de betrokkene te informeren), tóch via de
band van het algemene transparantiebeginsel van toepassing worden. Bronnen en
klokkenluiders zouden mede hierom, volgens NDP, minder geneigd zijn om
misstanden via de media naar buiten te brengen, uit angst dat hun identiteit
wordt onthuld. Het kabinet benadrukt dat dit niet het geval is. De rechten en
plichten in de AVG die verbonden zijn aan de eis van transparantie zijn niet van
toepassing op verwerkingen voor journalistieke doeleinden. Het beginsel van
bronbescherming, zoals dat is vastgelegd in jurisprudentie van het Europees Hofvoor Rechten van de Mens en de Wet bronbescherming in strafzaken[32] is
daarnaast ook niet veranderd door de (U)AVG en blijft onverkort van kracht. Men
zou zelfs andersom kunnen redeneren: het is juist in het belang van journalistieke
bronnen dat journalisten gehouden zijn aan bepaalde zorgvuldigheidsnormen bij
de verwerking van hun persoonsgegevens (denk aan een adequate opslag en
beveiliging). Uitzonderen van de bepalingen over verwerkingsverantwoordelijke en verwerker
(hoofdstuk IV)
NDP verzoekt uitzondering van de bepalingen over de
verwerkingsverantwoordelijke en verwerker, wat betreft het uitgangspunt van
“privacy by design” en “privacy by default”, de situatie waarin sprake is van
meerdere verwerkingsverantwoordelijken en de situatie waarin de
verwerkingsverantwoordelijke een verwerker inschakelt. NDP vreest wederom dat
door de van toepassing zijnde vereisten op grond van hoofdstuk IV van de AVG,
bijvoorbeeld als sprake is van een verwerker, ook andere bepalingen en
verplichtingen (waaronder het toezicht en de boetebevoegdheid van de AP) alsnog
van toepassing zouden worden op de journalistiek, ook al zijn deze specifiek
uitgezonderd. Zo zouden er volgens NDP allerlei inhoudelijke eisen gaan gelden
op basis van de verwerkersovereenkomst tussen een nieuwsbedrijf als
verwerkingsverantwoordelijke en de drukker als verwerker. Zo zou de drukker wel
moeten meewerken aan het beantwoorden van inzage-, rectificatie- of
verwijderingsverzoeken.
Het kabinet benadrukt dat dit niet aan de orde is. Rechten van betrokkene en
plichten van de verwerkingsverantwoordelijke die zijn uitgezonderd voor de
verwerkingen voor journalistieke doeleinden blijven uitgezonderd ook als een
verwerker wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het feit dat de AP niet
bevoegd is om toezicht te houden. Vanuit het oogpunt van bescherming van
persoonsgegevens mag worden verwacht dat zorgvuldig met persoonsgegevens
wordt omgegaan en dat met een verwerker nadere afspraken worden gemaakt
om te waarborgen dat de normen worden nageleefd, maar uiteraard alleen voor
zover van toepassing op de verwerkingsverantwoordelijke zelf.
Uitzonderen van de bepalingen die niet zien op journalistieke doeleinden
(hoofdstuk IX)
NDP geeft aan dat de artikelen uit de AVG die geen betrekking hebben op de
verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden (artikel 43, 85
en 88 t/m 91 van hoofdstuk IX, en artikel 8) uitgezonderd moeten worden.
Van belang is op te merken dat artikel 43 van de AVG al uitgezonderd is, en dat
artikel 85 van de AVG wel degelijk relevant is omdat het juist de ruimte biedt voor
het maken van uitzonderingen en afwijkingen voor de verwerking voor
journalistieke doeleinden en ten behoeve van academische, artistieke of literaire
uitdrukkingsvormen. Wat betreft de overige artikelen merkt NDP terecht op dat
deze artikelen niet relevant zijn. Het kabinet is vanuit wetstechnisch oogpunt van
mening dat deze artikelen niet voor journalistieke doeleinden uitgezonderd
moeten worden in de UAVG, omdat in dat geval immers voor álle situaties waar
deze artikelen niet over gaan een uitzondering moeten worden opgenomen in de
uitvoeringswetgeving. Dit is niet alleen onwerkbaar, maar ook onnodig omdat de
tekst van de artikelen zelf aangeeft op welke situaties deze van toepassing zijn.
Conclusie met betrekking tot de ruimte voor het gebruik van persoonsgegevens
voor journalistieke doeleinden
Alles overwegende concludeert het kabinet dat met de AVG en UAVG sprake is
van een goede en noodzakelijke balans tussen het belang van bescherming van
persoonsgegevens enerzijds en de vrijheid van meningsuiting en informatie
anderzijds. Verdere aanpassingen of afwijkingen zouden leiden tot een
ongewenste disbalans tussen deze gelijkwaardige grondrechten.
8. De reikwijdte van de uitzondering voor kleine bedrijven voor het
bijhouden van een register voor alle persoonsgegevens die zij verwerken
De verplichting tot het bijhouden van een register geldt op grond van artikel 30,
vijfde lid, van de AVG niet voor een onderneming of een orgaan met minder dan
250 werknemers, tenzij (1) de verwerking waarschijnlijk een risico inhoudt voor
de rechten en vrijheden van betrokkene of (2) indien er sprake is van een nietincidentele verwerking of (3) indien er sprake is van verwerking van bijzondere
categorieën persoonsgegevens of persoonsgegevens van, kort gezegd,
strafrechtelijke aard. Bij de parlementaire behandeling van de UAVG, is de
verwachting uitgesproken dat – aangezien veruit de meeste verwerkingen nietincidenteel zijn – in de praktijk slechts in een beperkt aantal gevallen een beroep
op deze uitzondering kan worden gedaan en dat het praktische gevolg van deze
registerplicht voor veel kleine ondernemingen te overzien zal zijn. Het opstellen
en bijhouden van een dergelijk register is immers minder tijdrovend naarmate er
minder verwerkingen in een bedrijf plaatsvinden. De AP heeft desgevraagd ook
aangegeven dat de uitzondering op de registerplicht inderdaad niet meer van
toepassing is als zich maar één van de situaties, zoals opgesomd in het vijfde lid,
voordoet. Daar het een bepaling uit de AVG betreft, zijn er geen mogelijkheden
om deze bepaling nationaal ruimer uit te leggen, in de zin dat de uitzondering een
groter bereik krijgt dan in overeenstemming met de tekst van deze bepaling is.
De vraag of een ruimere uitzondering op de registerplicht al dan niet wenselijk
zou zijn, hoort dan ook thuis in het proces van evaluatie van de AVG. Gelet op de
signalen die het kabinet heeft ontvangen over de door kleine ondernemingen in
de praktijk ervaren lasten van de registerplicht, zal het kabinet in overleg met het
bedrijfsleven bezien wat deze signalen voor die evaluatie zullen kunnen
betekenen.
9. De reikwijdte van de uitzonderingen op het verbod van
geautomatiseerde besluitvorming
In de motie Koopmans c.s. wordt naar de reikwijdte van de uitzonderingen op het
verbod van geautomatiseerde individuele besluitvorming gevraagd. Dit verbod is
neergelegd in artikel 22 AVG: ‘De betrokkene heeft het recht niet te worden
onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder
profilering gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of
dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft’.
In dit artikel worden een aantal begrippen genoemd zoals ‘profilering’, ‘besluit’ en
‘hem in aanmerkelijke mate treft’. Deze begrippen dienen als volgt te worden
uitgelegd.
In de AVG wordt profilering omschreven als geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens voor het evalueren van persoonlijke aspecten, met name om
zaken over personen te analyseren of te voorspellen. Het gebruik van het woord
"evalueren" suggereert dat bij profilering een zekere beoordeling over een
persoon wordt gemaakt’.
In algemene bewoordingen betekent profilering het verzamelen van informatie
over een persoon (of een groep personen) en het evalueren van hun kenmerken
of gedragspatronen om deze persoon of personen in een bepaalde categorie of
groep te plaatsen, met name om zijn of hun: vermogen om een taak uit te
voeren; interesses; of waarschijnlijk gedrag te analyseren of hierover
voorspellingen te doen.[33]
Het begrip “besluit” in artikel 22 moet ruimer worden gelezen dan in de Algemene
wet bestuursrecht staat. Zo vallen beslissingen genomen door private partijen ook
onder de reikwijdte van dit artikel.[34]
Wanneer een gevolg verbonden is aan het besluit dat iemand in “aanmerkelijke
mate treft”, zelfs zonder dat er iets verandert aan zijn wettelijke rechten of
plichten, dan kan een betrokkene toch in zodanige mate worden getroffen dat de
bescherming van artikel 22 AVG geldt. De drempel voor aanmerkelijke mate moet
dus vergelijkbaar zijn met de mate waarin de betrokkene wordt getroffen bij een
besluit waaraan wèl een rechtsgevolg verbonden is.[35]
Op grond van artikel 22, tweede lid, onder b. AVG geldt het verbod op
geautomatiseerde besluitvorming niet, indien het besluit is toegestaan bij – onder
meer – een lidstaatrechtelijke bepaling die op de verwerkingsverantwoordelijke
van toepassing is en die ook voorziet in passende maatregelen ter bescherming
van de rechten en vrijheden en gerechtvaardigde belangen van de betrokkene.
Van deze mogelijkheid heeft de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt door in
artikel 40, eerste lid, UAVG te bepalen dat het verbod uit het eerste lid van artikel
22 van de AVG niet geldt, indien de geautomatiseerde individuele besluitvorming,
noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de
verwerkingsverantwoordelijke rust of noodzakelijk is voor de vervulling van een
taak van algemeen belang. Deze nationaal rechtelijke uitzondering geldt echter
expliciet niet voor besluiten die tot stand zijn gekomen op basis van profilering.
Branchevereniging VNO-NCW en MKB Nederland heeft mij bij brief van 19
september 2018 laten weten dat wanneer er geen geautomatiseerde besluiten op
basis van profielen mogen worden genomen dit de ontwikkeling van nieuw profielgebaseerde technieken in de weg zit. Deze nieuwe technieken kunnen volgens de
branchevereniging bijvoorbeeld worden gebruikt om beter op fraude te kunnen
detecteren of witwaspraktijken te voorkomen. VNO-NCW en MKB Nederland stelt
daarom als mogelijke oplossing voor artikel 40, eerste lid, UAVG aan te passen
door te voorzien in een meer algemene uitzondering op het verbod van artikel 22
AVG, die wel ook geldt voor besluiten genomen op basis van profilering.
Geautomatiseerde besluitvorming op basis van profilering brengt echter het risico
mee dat de betrokken individuele persoon een generiek kenmerk van een groep
personen wordt tegengeworpen, terwijl dat kenmerk op hem niet van toepassing
is en daarmee voor hem een zogenoemd false positive oplevert. Ook bestaat het
risico dat de betrokken persoon niet aan alle kenmerken van de groep voldoet,
maar wel tot die groep zou moeten worden gerekend en daarmee voor hem eenzogenoemd false negative oplevert. Deze risico’s zijn van dien aard dat het
ongepast zou zijn de algemene grondslag voor geautomatiseerde besluitvorming
die artikel 40 van de UAVG biedt, ook te laten gelden voor geautomatiseerde
besluitvorming op basis van profilering.
Als er in de toekomst behoefte ontstaat in een concrete sector om
geautomatiseerde besluitvorming op basis van profilering te laten plaatsvinden
dan zal daarvoor een specifieke op de situatie/de sector toegespitste wettelijke
grondslag nodig zijn, waarbij dan ook specifieke maatregelen dienen te worden
getroffen om de genoemde risico’s te mitigeren en de rechten van betrokkene te
waarborgen.[36]
Tegen deze achtergrond wijst het kabinet een algemene grondslag voor
geautomatiseerde besluitvorming op basis van profilering, zoals door VNO-NCW
en MKB Nederland voorgesteld, af, omdat zij onvoldoende specifiek is en ook
geen specifieke maatregelen behelst waarmee eerder genoemde risico’s kunnen
worden beperkt. Dit impliceert overigens niet dat profilering om fraude te
detecteren niet mogelijk zou zijn. Artikel 22 AVG bevat immers geen algemeen
verbod op profilering, noch een verbod op geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens als een onderdeel van besluitvorming. Het opstellen van
bijvoorbeeld een risicoprofiel van een persoon met behulp van geautomatiseerde
processen is op zichzelf dus niet verboden, zolang er op enig moment in het
proces sprake is van menselijke tussenkomst. Om van “menselijke tussenkomst”
te kunnen spreken moet de verwerkingsverantwoordelijke er dan wel voor zorgen
dat het toezicht op de besluitvorming zinvol is en niet slechts een symbolische
handeling vormt. Zo moet deze tussenkomst worden uitgevoerd door iemand die
bevoegd en bekwaam is om het besluit te veranderen en die alle relevante
gegevens in zijn analyse dient te betrekken.[37] Op deze wijze mag met behulp van
profilering in beginsel ook een proces worden ingericht dat detectie van fraude tot
doel heeft.
10. De mogelijkheid om een ex parte verbod analoog aan artikel 1019e
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing te
verklaren op ernstige schendingen van de Algemene verordening
gegevensbescherming
De minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen een haalbaarheidsstudie laten
uitvoeren naar het creëren van een laagdrempelige administratieve voorziening
voor een burger om de inhoud van een publicatie op internet te laten beoordelen
op onrechtmatigheid, bijvoorbeeld omdat deze geen toestemming (meer) geeft
voor het online gebruik en verspreiding van beeldmateriaal waarmee deze
persoon in verband kan worden gebracht. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat er
geen toestemming is gegeven om de getoonde beelden online toegankelijk te
maken, tenzij degene die de beelden heeft geplaatst een bezwaarprocedure start
en het tegendeel aantoont. In deze haalbaarheidsstudie wordt onderzocht of de
beoogde taak bij de rechtbank of bij een reeds bestaande toezichthouder kan
worden ondergebracht en welke kosten hiermee gemoeid zouden zijn.
Een voorziening als hier beoogd, zou tegemoet komen aan de strekking van dit
onderdeel van deze motie om slachtoffers van evidente privacyschendingen een
spoedprocedure bij de rechter te bieden om de schadelijke content van internet teverwijderen, naar analogie van het zgn. ex parte-verbod uit het intellectuele
eigendomsrecht.[38] Daarbij moet wel steeds een beoordeling plaatsvinden ten
opzichte van het recht op de vrijheid van meningsuiting.
11. De rol van het HvJ-EU en de toepasselijkheid van het Europese
Handvest van de grondrechten ook op die terreinen waarop de AVG van
overeenkomstige toepassing wordt verklaard in de UAVG
Tot slot doe ik de toezegging gestand die tijdens de behandeling van de UAVG
aan uw Kamer is gedaan naar aanleiding van vragen van mevrouw Buitenweg.
Onderstaand licht ik de rol toe van het Hof van Justitie van de Europese Unie
(HvJ-EU) alsmede de toepasselijkheid van het Handvest van de Grondrechten van
de Europese Unie (Handvest EU) op die terreinen waarop de AVG in de UAVG van
overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
In artikel 3 van de UAVG wordt de AVG van overeenkomstige toepassing
verklaard op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten
die buiten de werkingssfeer van het Unierecht vallen.[39] Hiermee wordt voorkomen
dat op dergelijke verwerkingen in het geheel geen regels omtrent de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer van toepassing zouden zijn[40] én voor deze
verwerkingen en verwerkingen die binnen de werkingssfeer van de AVG vallen
een gelijke gegevensbescherming te waarborgen. Deze verwerkingen vallen dus
niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht, maar op deze verwerkingen is
niettemin krachtens het nationale recht de AVG van overeenkomstige toepassing
verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ-EU is het Hof bevoegd uitspraak te doen
over een verzoek om een prejudiciële beslissing in situaties die niet rechtstreeks
binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, maar waarin deze bepalingen
door het nationale recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk
zijn gemaakt.[41] Het Hof wijst in deze jurisprudentie op het belang van uniforme
uitleg van de uit het Unierecht overgenomen bepalingen en het vermijden van
een uiteenlopende uitleg.
Deze situatie is hier aan de orde voor wat betreft de hiervoor bedoelde ‘overige
verwerkingen’; de AVG is daarop immers van overeenkomstige toepassing
verklaard. In geschillen (met inbegrip van prejudiciële verwijzingen) over deze
verwerkingen is daarom de uitleg die het Hof aan de AVG geeft, van toepassing
en leidend. Het Handvest EU kan een interpretatieve rol vervullen, maar
uitsluitend voor zover relevant voor de uitleg van de AVG. In zekere zin is er dus
gelet op voormelde jurisprudentie sprake van een uitbreiding van de bevoegdheid
van het Hof. De zorg dat rechterlijke interpretaties op terreinen waar de AVG
rechtstreeks van toepassing respectievelijk van overeenkomstige toepassing is
verklaard, zullen afwijken, kan gelet op het vorenstaande worden weggenomen.
Handelingen II 2017/18, 59, item 4, p. 18.
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 19.
In de bijlage bij deze brief wordt een meer uitgebreid beeld van deze inventarisatie
gegeven. Aan het eind daarvan ga ik ook in op de rol van het Hof van Justitie van de
Europese Unie en de toepasselijkheid van het Europese Handvest van de grondrechten op
die terreinen waarop de AVG van overeenkomstige toepassing wordt verklaard in de UAVG.
Daarmee doe ik mijn toezegging gestand die ik hierover heb gedaan aan mevrouw
Buitenweg (Handelingen II 2017/18, 59, item 4, p. 32).
In het licht van alle voorlichtingsactiviteiten aan de maatschappelijke organisaties die in
§ 1 van de bijlage zijn beschreven, is ook voldaan aan de toezegging die tijdens debegrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie en Veiligheid aan de heer Van der
Staaij is gedaan om te zorgen dat bij deze organisaties handzame vormen van voorlichting
onder de aandacht worden gebracht (Handelingen II 2018/19, 27, item 10, p. 11).
Zo kan men denken aan het vragen van toestemming van iemand die in een gebed wordt
genoemd of de inrichting van een vak in de kerk voor mensen die niet in beeld willen
komen.
In dat verband zal ook worden teruggekomen op de toezegging die tijdens de
begrotingsbehandeling van het ministerie van Justitie en Veiligheid aan de heer Van der
Staaij is gedaan om, waar er sprake is van reële knelpunten, nog eens kritisch te kijken
naar de UAVG en in voorkomende gevallen naar de AVG (Handelingen II 2018/19, 27, item
10, p. 11).
Het ministerie van VWS vindt het belangrijk om hulp te bieden aan haar achterban bij
privacy- en securityvragen, ook al ligt de verantwoordelijkheid voor ”compliance” bij het
veld zelf. Daarom is er sinds mei dit jaar de ‘AVG-Helpdesk voor Zorg en Welzijn’. Een
initiatief voor en door inmiddels ruim twintig koepelorganisaties uit de zorg, het sociaal
domein en de sport, in samenwerking met VWS. De AVG-Helpdesk bevat inmiddels ruim
honderd, met de Autoriteit Persoonsgegevens afgestemde, FAQ’s. Sinds de lancering
bezochten in 2018 meer dan 18.000 unieke bezoekers, meer dan 77.000 pagina’s op de
AVG-Helpdesk. Daarnaast beantwoordde de AVG-Helpdesk in diezelfde periode bijna
tweeduizend vragen. Sinds januari 2019 is Sport toegevoegd aan de AVG-Helpdesk en is de
helpdesk omgedoopt tot AVG-Helpdesk voor Zorg, Welzijn en Sport.
HvJ EU 10 juli 2018, C-25/17, ECLI:EU:C:2018:551 (Jehovan todistajat).
De aantekeningen bevatten onder meer de naam en het adres van deze personen en
informatie over de geloofsovertuiging of gezinssituatie. Daarnaast werden de verzamelde
gegevens doorgegeven aan de gemeenten van de gemeenschap, om bij te houden welke
mensen geen bezoek meer wilden ontvangen.
In dit verband kan een activiteit niet als een met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke
doeleinden verrichte activiteit in de zin van die bepaling worden beschouwd wanneer zij erin
bestaat, persoonsgegevens voor een onbepaald aantal personen toegankelijk te maken, of
wanneer deze activiteit – zelfs gedeeltelijk – de openbare ruimte bestrijkt en daardoor is
gericht op de sfeer buiten de privésfeer van degene die de gegevens verwerkt.
De definitie van een dienst van de informatiemaatschappij is (volgens Richtlijn (EU)
2015/1535): “een dienst die gewoonlijk tegen vergoeding , langs elektronische weg, op
afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht”. Het gaat
in de praktijk bijvoorbeeld om mobiele telefonie- en internetdiensten (online spelletjes en
sociale netwerken). Onder diensten van de informatiemaatschappij worden bijvoorbeeld ook
verstaan:
*Diensten voor het doorgeven van informatie via een communicatienetwerk, voor het
verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk of het toegankelijk maken van
informatie die verstrekt is door een afnemer van een dienst.
* Diensten waarvoor afnemers niet betalen zoals diensten die instrumenten verschaffen
voor het opzoeken en ophalen van en het toegang krijgen tot gegevens.
* Diensten die van punt tot punt worden doorgegeven, zoals video op verzoek of het
verlenen van commerciële communicatie via elektronische post.
Om er geen twijfel over te laten bestaan dat een minderjarige (of curandus), ongeacht
leeftijd, ook contact moet kunnen opnemen met een hulp- of adviesdienst zonder dat hij
daarvoor eerst toestemming behoeft vragen aan zijn ouders (of de curator), is bij nota van
wijziging op de UAVG geregeld dat kinderen zonder toestemming van hun ouders contact
kunnen opnemen met de Kindertelefoon of een andere hulpverleningsinstantie.
Artikel 8, eerste lid van de AVG: “Wanneer artikel 6, lid 1, punt a), van toepassing is in
verband met een rechtstreeks aanbod van diensten van de informatiemaatschappij aan een
kind, is de verwerking van persoonsgegevens van een kind rechtmatig wanneer het kind ten
minste 16 jaar is. Wanneer het kind jonger is dan 16 jaar is zulke verwerking slechts
rechtmatig indien en voor zover de toestemming of machtiging tot toestemming in dit
verband wordt verleend door de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het
kind draagt.
De lidstaten kunnen dienaangaande bij wet voorzien in een lagere leeftijd, op voorwaarde
dat die leeftijd niet onder 13 jaar ligt”.
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 19.
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 22.
Kamerstukken II 2018/19, 34 880, nr. 12, p. 7.
Twee van de onderzoeksvragen zijn bijvoorbeeld: “Wat weten we uit cognitief-(neuro-)
wetenschappelijk onderzoek naar receptie, verwerking, speaking capacity én stress van
hoorrecht regelingen (en dergelijke arrangementen) en de zelfstandige toegang tot de
rechter (procesingang) door en voor kinderen?” en
“Wat zijn de pedagogische en juridische voor- en nadelen van het horen van kinderen in de
civiele procedures en in hoeverre zijn deze voor- en nadelen anders voor kinderen jonger
dan 12 jaar?”.
Hier wordt dieper op ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag en de memorie
van antwoord (Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 7, p. 42. en Kamerstukken II
2017/18, 34 851, D, p. 16-17).
Overwegingen 38 en 58.
Opvattingen daarover kunnen overigens ook weer per domein verschillen. Aan kinderen
van twaalf jaar en ouder wordt in het Nederlandse recht in bepaalde situaties (bijvoorbeeld
bij het aangaan van een medische behandelingsovereenkomst en bij de invulling van het
omgangsrecht na echtscheiding van de ouders) in toenemende mate zeggenschap
toegekend.
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 49.
HvJ EU 16 december 2008, ECLI:EU:C:2008:727.
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 11.
EHRM 11 juli 2002, Goodwin t. Verenigd Koninkrijk, 28957/95, HR 31 maart 2015,
ECLI:NL HR:2015:768.
Groep Gegevensbescherming artikel 29, Richtsnoeren inzake geautomatiseerde
individuele besluitvorming en profilering voor de toepassing van Verordening (EU)
2016/679, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld op 6 februari 2018, p. 7. Deze
richtsnoeren zijn op 25 mei 2018 overgenomen door het Europees Comité voor
gegevensbescherming (“de gezamenlijke toezichthouders”).
Kamerstukken II 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 46.
Groep Gegevensbescherming artikel 29, Richtsnoeren inzake geautomatiseerde
individuele besluitvorming en profilering voor de toepassing van Verordening (EU)
2016/679, p. 25.
Kamerstukken II 2017/2018, 34 851, nr. 7, p. 72-73.
Groep Gegevensbescherming artikel 29, Richtsnoeren inzake geautomatiseerde
individuele besluitvorming en profilering voor de toepassing van Verordening (EU)
2016/679, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld op 6 februari 2018, p. 24-25.
Kamerstukken II 2017/18, 34926, nr. 2, p. 4-5.
Een uitzondering hierop vormen de verwerkingen in het kader van de Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017, en - voor zover de Minister van Defensie hiertoe
beslist - de verwerkingen door de krijgsmacht ten behoeve van de uitvoering van haar
taken, bedoeld in artikel 97 van de Grondwet (de verdediging en bescherming van de
belangen van het Koninkrijk en de handhaving en bevordering van de internationale
rechtsorde). Dit is in lijn met artikel 2, tweede lid, onderdeel a, AVG, dat beoogt specifieke
activiteiten van staten of overheidsdiensten, zoals nationale veiligheid, van de werking van
de AVG uit te sluiten.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert in haar advies over de UAVG om
voor mogelijke toekomstige terreinen bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a van de
AVG een voorziening te treffen, omdat niet volledig kan worden uitgesloten dat er – buiten
het terrein van de nationale veiligheid – soorten gegevensverwerking blijven bestaan die
buiten het toepassingsbereik van de AVG zullen vallen (Kamerstukken II 2017/18, 34 851,
nr. 4, p. 30.). Nu het HvJ-EU de bestaande uitzondering voor activiteiten die buiten de
werkingssfeer van het Unierecht vallen beperkt uitlegt, zoals de Afdeling in voormeld advies
ook onderkent, is vooralsnog onduidelijk welk terrein dit concreet zou kunnen betreffen.
HvJ EU 21 december 2011, C-482/10, ECLI:EU:C:2011:868, punt 19 (Cicala) ; HvJ EU 18
oktober 2012, C-583/10, ECLI:EU:C:2012:638, punt 47 (Nolan) en HvJ EU 7 november
2013, C-313/12, ECLI:EU:C:2013:718, punt 33 (Romeo), HvJ EU 7 november 2018,
ECLI :EU:C:2018:877, punt 36 (K en B/Nederland), HvJ EU, 7 november 2018,
ECLI :EU:C:2018:876, punt 33 (C en A/Nederland).
Hoewel de boete bescheiden is, is de boodschap dat niet: de bescherming van gegevens is een zaak van ons allen maar de verwerkingsverantwoordelijken moeten hun verantwoordelijkheid nemen, vooral als zij een overheidsmandaat hebben.